Van kunstsubsidies profiteren vooral de happy few, maar toch wil links er niet op bezuinigen. Hoe kan dat?  

12 jun

https://ift.tt/Wa4l2GJ

De naam van voormalig CDA-kopstuk Elco Brinkman is hopelijk nog niet helemaal vergeten. De gereformeerde burgemeesterszoon uit de Alblasserwaard, die in zijn studententijd nog even lid was van de liberale jongerenorganisatie JOVD, schopte het tot minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur (1982-1989) en was fractievoorzitter in zowel de Tweede Kamer (1989-1994) als de senaat (2011-2019). Als voorzitter van Bouwend Nederland was hij tussen 1995 en 2013 tevens het boegbeeld van de in Den Haag zeer invloedrijke bouwlobby.

Ondanks dat prachtige cv is de naam van Brinkman vooral gekoppeld aan de grote nederlaag die zijn partij leed bij de Tweede Kamerverkiezingen van 1994. Brinkman was toen lijsttrekker en het CDA kelderde van 54 naar 34 zetels. Met zijn partijleiderschap was het daarna snel gedaan. Wat een verschil met de Tweede Kamerverkiezingen van 2023, toen het CDA ineenschrompelde tot nog maar 5 zetels, maar lijsttrekker Henri Bontenbal van zijn partijgenoten vooral bemoedigende schouderklopjes kreeg.

Post van Gerard Reve

Vijf jaar geleden publiceerde Brinkman zijn memoires, onder de mooie gereformeerde titel Bouwen en bewaren. Het boek viel helaas een beetje tegen. Brinkman bleek geen vlotte verteller en strooide driftig met dooddoeners en clichés, van ‘Het is niet allemaal goud wat er blinkt in Den Haag’ tot ‘Wie in de politiek zit, moet niet denken dat hij veel vrienden krijgt, heeft en houdt’.

In Bouwen en bewaren – en daarom was het boek toch de moeite waard – citeerde Brinkman ook een brief die hij in 1985 kreeg van volksschrijver Gerard Reve. Het was kort nadat Brinkman had geweigerd de P.C. Hooft-prijs uit te reiken aan de controversiële linkse scribent Hugo Brandt Corstius:

‘Ik wil u schrijven dat ik mij vaak des duivels maak over de wijze waarop men U in pers en andere media bejegent. Maar wat deed het mij goed toen u die vieze, vuile, stinkende karpatenkop, dat onreine ondermens, dat “individu” Brandt Corstius de Nobelprijs voor Nederland en overzeese gebiedsdelen onthield en bleef onthouden, en niet voor het gepeupel capituleerde. Ik ben nog trots op u, hoe zal ik het zeggen. Neen, ik heb niets van u nodig.’

https://pagead2.googlesyndication.com/pagead/js/adsbygoogle.js

(adsbygoogle = window.adsbygoogle || []).push({});

Daar was geen woord Spaans bij. De critici van Brinkman verweten hem vooral dat hij zou hebben gebroken met het aloude adagium van Johan Rudolph Thorbecke dat de regering ‘geen oordeel’ mag hebben op ‘het gebied der kunst’. Dat was een beetje een malle beschuldiging. De P.C. Hooft-prijs immers was in 1947 ingesteld als staatsprijs en was dus van zichzelf al een schending van Thorbeckes credo. Ook als Brinkman de prijs wél had uitgereikt aan Brandt Corstius, was dat een regeringsoordeel op ‘het gebied der kunst’ geweest.

Dat de overheid geen mening mag hebben over culturele kwesties, wordt ook vaak beweerd als er bezuinigingen dreigen op bepaalde subsidies. Wat er dan eigenlijk wordt gezegd, is dat de overheid alleen een positief oordeel over kunstuitingen mag hebben – en dat vervolgens automatisch de portemonnee moet worden getrokken om zulke uitingen te financieren.  

De elite profiteert

De Amsterdamse GroenLinks-burgemeester Femke Halsema waarschuwde er vorige week reeds voor in haar speech voor de Staat van de Stad: de ‘culturele sector’ zal het onder het kabinet-Schoof zwaar te verduren krijgen. Dat zou best eens kunnen kloppen. Toch is het merkwaardig dat linkse politici nooit vertellen welke mensen het meest profiteren van kunstsubsidies. Terwijl daar wel degelijk betrouwbare cijfers over bestaan. 

Al in 2007 bleek bijvoorbeeld uit een marktonderzoek van TNS-NIPO dat grootverbruikers van podiumkunsten (vaker dan vier keer per jaar naar de schouwburg) zich vooral bevinden in ‘sociale klasse A’. Ze zijn vaak vrouw, vaak hoogopgeleid, hebben een hoog inkomen en zijn relatief vaak alleenstaand. Je zou bijna zeggen: precies het profiel van Femke Halsema.

Kunstsubsidies korten is nivelleren

Ook het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) heeft sinds 1977 een paar keer onderzocht wie de groot- en wie de kleinverbruikers zijn van het geld dat de overheid besteedt aan cultuur. Telkens was het antwoord: huishoudens met een hoog inkomen profiteren verreweg het meest – met name van het geld dat gaat naar musea en naar uitvoerende kunsten – en de armste Nederlanders het minst.  

Telegraaf-columnist Rob Hoogland zette onlangs een aantal plannen van het nieuwe kabinet op een rijtje (halvering eigen risico, minder illegaliteit, minder armoede, aanpak bureaucratie, geen peperduur aardgasverbod, vier kerncentrales, rigoureuze aanpak woningnood, grotere zekerheid huiseigenaren, betere bescherming boeren en vissers) en trok terecht de conclusie: ‘socialer kan het nauwelijks’. Maar ook een regering die bezuinigt op de culturele sector is sociaal bezig. Als nivelleren ‘een feestje’ is, zoals PvdA-voorzitter Hans Spekman in 2012 zei, zou links daarbij eigenlijk voorop moeten lopen.

Roelof Bouwman is columnist en adjunct-hoofdredacteur van Wynia’s Week. Hij schrijft over politiek, geschiedenis en media.

Wynia’s Week is jarig! Bent u al donateur? Doneren kan op verschillende manierenHartelijk dank!

Het bericht Van kunstsubsidies profiteren vooral de happy few, maar toch wil links er niet op bezuinigen. Hoe kan dat?   verscheen eerst op Wynia's Week.

Plaats een reactie